Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3478

Datum uitspraak2009-07-16
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4147 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning ziekte-uitkering over een te kort tijdvak. Aangezien op de werkloos geworden uitkeringsgerechtigde de verplichting rust te trachten passende arbeid te verkrijgen dient die passende arbeid aangemerkt te worden als zijn arbeid. De Raad acht voldoende vaststaan dat betrokkene vanaf 5 september 1995 tot in elk geval 1 januari 1999 wegens ziekte niet in staat is geweest om op structurele wijze passende arbeid te verrichten. Dit brengt mee dat bij het bestreden besluit over een te kort tijdvak een ziekte-uitkering is toegekend, zodat dit besluit in rechte geen stand kan houden. De Raad zal de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden bevestigen. Appellant dient met in achtneming van de uitspraak van de Raad een nieuw besluit op bezwaar te nemen.


Uitspraak

07/4147 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 juni 2007, 06/1753 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene) en appellant Datum uitspraak: 16 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Torie en H. Hendriks, werkzaam bij KPMG Management Services. Voor betrokkene zijn verschenen mr. L. Faouzi, advocaat te Zoetermeer, en [naam zuster] zuster van betrokkene (hierna: T). Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en is op verzoek van de Raad door de psychiater M. Kazemier als deskundige een onderzoek verricht en daarover rapport uitgebracht. Van de zijde van partijen zijn geen opmerkingen op dit rapport gemaakt. Na daartoe van partijen toestemming te hebben verkregen, heeft de Raad bepaald dat het (verdere) onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 2 december 2004, 03/4732 AW, LJN AR6900, en de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het navolgende. 1.1. Als tijdelijk aangestelde leraar met een taakomvang van 22 lesuren per week heeft betrokkene zich op 16 mei 1995 ziek gemeld. Met ingang van 31 juli 1995, de datum waarop zijn aanstelling afliep, is betrokkene arbeidsgeschikt verklaard, met dien verstande dat een baan in het onderwijs werd afgeraden. Vanaf 1 augustus 1995 is betrokkene op zijn verzoek een werkloosheidsuitkering ingevolge het Besluit Werkloos-heid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) toegekend. Een verzoek van T op 29 maart 2001 om betrokkene met terugwerkende kracht vanaf 5 september 1995 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen is door appellant afgewezen, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2002. Bij de onder 1 genoemde uitspraak van de Raad is dit besluit vernietigd en is appellant opgedragen met inachtneming van de bekende medische gegevens, waaronder de psychiatrische ziektehistorie, te onderzoeken of betrokkene ten tijde in geding arbeidsongeschikt was. 1.2. Op grond van een rapportage van een verzekeringsarts heeft appellant bij besluit van 25 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) als ziekteperiodes aanvaard de tijdvakken van 1 oktober 1995 tot 1 maart 1996 en van 25 juli 1997 tot 16 augustus 1997. Aan betrokkene is over de periode van 3 oktober 1995 tot 1 maart 1996 een ziekte-uitkering ingevolge artikel 39 van het BWOO (hierna: ziekte-uitkering) toegekend, met bijbehorende opschorting van zijn werkloosheidsuitkering. 1.3. Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank was onder meer van opvatting dat appellant als eerste had behoren te beoordelen of betrokkene vanaf 1 augustus 1995 arbeidsongeschikt voor zijn arbeid was gebleven en dat daarbij het werk van tekenleraar als arbeidsmaatstaf had moeten worden genomen. 2. Appellant heeft het oordeel van de rechtbank betwist. Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 3. Naar aanleiding van hetgeen door partijen in hoger beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad het volgende. 3.1. Uit de uitspraak van 2 december 2004 vloeide voort dat gesproken moet worden van een ziekmelding met ingang van 5 september 1995, zodat het tijdvak van 1 augustus 1995 tot 5 september 1995 geen rol meer hoefde te spelen bij het bestreden besluit. Appellant mocht bij de uitvoering van de door de Raad gegeven opdracht dat tijdvak dus buiten beschouwing laten. De Raad voegt hieraan toe dat de ingangsdatum van 5 september 1995 voor een eventuele ziekte-uitkering meebrengt dat het verzoek beoordeeld moet worden naar de voorwaarden van artikel 39 van het BWOO. Dat appellant bij de beantwoording van de vraag of een uitkeringsgerechtigde zoals betrokkene wegens ziekte verhinderd was zijn arbeid te verrichten met name beoordeelt of de uitkeringsgerechtigde wegens ziekte verhinderd is om passende arbeid te verrichten, kan de Raad niet onjuist achten. Aangezien op de werkloos geworden uitkeringsgerechtigde de verplichting rust te trachten passende arbeid te verkrijgen dient die passende arbeid aangemerkt te worden als zijn arbeid. Aangezien de rechtbank het vorenstaande niet heeft onderkend, slaagt het hoger beroep van appellant. 3.2. De Raad zal vervolgens de vraag beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 3.2.1. Gelet op de conclusies van psychiater M. Kazemier, die door appellant niet zijn betwist, acht de Raad voldoende vaststaan dat betrokkene vanaf 5 september 1995 tot in elk geval 1 januari 1999 wegens ziekte niet in staat is geweest om op structurele wijze passende arbeid te verrichten. Dit brengt mee dat bij het bestreden besluit over een te kort tijdvak een ziekte-uitkering is toegekend, zodat dit besluit in rechte geen stand kan houden. 3.3. Aangezien de aangevallen uitspraak het bestreden besluit dus terecht, zij het op onjuiste gronden, heeft vernietigd zal de Raad de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden bevestigen. Appellant dient met in achtneming van de uitspraak van de Raad een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad; Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen aan de griffier van de Raad. Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2009. (get.) J.C.F. Talman. (get.) P.W.J. Hospel. HD